Door: Frans Brugman
Als we in Nederland met vrienden uit eten gaan, wordt mij vaak gevraagd om de wijn te proeven. Aangezien ik in Frankrijk woon, en daar ook nog enkele jaren druiven heb geplukt, word ik toch wel geacht om voldoende kennis in huis te hebben om de geboden wijn naar waarde te schatten. Ik heb daar altijd een grote hekel aan.
In Frankrijk ga ik het liefst naar een restaurant waar de wijn in van die gezellige mosterdglaasjes wordt geserveerd; bij voorkeur versierd met harten, schoppen of ruiten en waarin na afloop van de maaltijd de koffie met een flinke scheut sterke drank wordt geschonken. De waarheid is, dat ik maar heel weinig van wijn af weet. Als ik heel eerlijk ben, moet ik toe geven, dat ik eigenlijk maar twee soorten wijn ken. Lekkere en minder lekkere.
En dan wordt je in zo’n ongemakkelijke situatie gedwongen, waarbij je aan zo’n gesteven tafel met zo’n gesteven servet zit, met een glas zo groot als een zwembad van olympische afmetingen, en helemaal onderin dat bodempje wijn en alle ogen zijn op jou gericht, inclusief die van de ober, die de fles heeft ontkurkt, met een blik en omzichtigheid alsof hij zojuist de kluis van de Nederlandse Bank ontsloten heeft.
De enige manier, om zo’n marteling door te komen, is wat mij betreft, dat ik vooraf de nodige aperitieven naar binnen werk. Met een beetje geluk, kan ik dan de act opvoeren die van me verwacht wordt. Dan houd ik het glas tegen het licht en prijs de kleur, die van robijn- naar granaatrood neigt, wals het glas en snuif met welbehagen de verschillende geuren op. En vraag speciale aandacht voor het zweempje potloodslijpsel en een vage herinnering aan mest, waarbij ik een kort college geef. Daarin maak ik duidelijk, dat juist deze dissonanten hun eigenheid en karakter aan de wijn geven. Met een beetje geluk begin ik er zelf in te geloven en durf ik de vergelijking te maken met parfum, waar soms ook een druppeltje urine, of afscheiding van de anaalklier van de bisamrat wordt toegevoegd; of de zangeres, die dankzij dat braampje op haar stem nou net een gevoelige snaar weet te raken.
Vervolgens kijk ik mijn tafelgenoten aan, en als ik zeker weet, dat alle aandacht op mij gevestigd is, komt het moment suprême. Ik neem een voorzichtige slok, die ik gorgelend door mijn mondholte laat stromen. Maak met mijn mond een kauwende beweging, om de wijn kennis te laten maken met smaakpapillen, die voorheen nog niet met de wijn in aanraking waren geweest, en slik dan door. Even kijk ik in de verte, en projecteer op mijn netvlies een beeld van heuvels met eindeloze zon- doorstoofde wijngaarden. Dan sluit ik nog even mijn ogen, en als de spanning bijna ondraaglijk wordt, open ik ze weer en geef met een knikje te kennen, dat het goed is.
Jullie begrijpen natuurlijk wel, dat dit allemaal maar verzonnen is, maar wat zou ik dit graag een keer overtuigend en zonder gêne willen doen. Eigenlijk schaam ik me wel een beetje, dat ik zo weinig van wijn af weet. Als je in Frankrijk woont, zou men op dat gebied, toch wel wat van je mogen verwachten.
Gelukkig las ik laatst in een enquête, dat 71% van de Fransen toegeeft weinig of niets van wijn af te weten. 26% volgens eigen zeggen genoeg en 3% zegt er veel van te weten.
Hieruit blijkt, dat het met het spreekwoordelijke chauvinisme van de Fransen wel mee valt.
Maar het belangrijkste is, dat ik met een gerust hart kan zeggen, dat ik me wat wijnkennis betreft met de gemiddelde Franse Jean met de alpino kan meten.