Door: Kees Wijnen
Onze boerderij had, zoals de meeste oude huizen in de Aveyron, een leiendak. Op het dak lagen zware 1 cm dikke handgemaakte leistenen, “lauzes” genaamd, niet te verwarren met ardoises, dit zijn zwarte industrieel gemaakte leistenen van een millimeter of twee dik. De lauzes worden met een spijker vastgenageld, terwijl ardoises met een haakje bevestigd worden. Lauzes zijn veel mooier dan ardoises door hun prachtige dooraderde kleurschakeringen, variërend van goudbruin, grijs, donkerblauw en zwart, terwijl ardoises alleen maar zwart zijn. Door de jaren heen wordt zo’n lauze dak echter getergd door problemen. Het grootste probleem is mos, alhoewel dat je huis wel een romantische aanblik geeft. De wortels van het mos groeien in de haarscheurtjes van de leisteen, waardoor er water in kan dringen en er ’s winters, als het vriest kleine stukjes afspringen, wat de stevigheid van de dakpan op den duur aantast. Een tweede probleem is dat de spijkers doorroesten en je pannen kunnen gaan schuiven met lekkages als gevolg.
Wij begrepen dan ook al snel waarom er bij ons op de vliering hier en daar emmers en lege verfblikken stonden. We leerden leven met het spreekwoord: “een dag zonder lek, is een dag niet geleefd” (of zoiets). Op een dag besloten we dus om het dak eens schoon te spuiten met de hogedrukreiniger. Dit bleek een hachelijke en levensgevaarlijke onderneming, waarbij de ene na de andere lauze onder je voeten doormidden brak! Nadat ik een speciale ladder in elkaar getimmerd had met haken die je over de nok van het dak legde, kon ik deze klus iets veiliger klaren en werd de kans dat ik met een verpletterende smak op de grond terecht kwam wat kleiner.
Nadat het dak schoon was, heb ik iedere lei weer op de goede plaats geduwd en kapotte pannen vervangen. Dit resulteerde uiteindelijk in een lekvrij huis. Maar, na iedere storm moest ik vaak toch weer het dak op voor een grondige herschikking van de pannekes.
Zo’n leiendak leggen is vakwerk en verre van makkelijk. Bovenaan het dak werden kleine leien gelegd en naarmate je naar beneden ging werden ze steeds groter. Dit geeft een fraai visueel effect. (Zie foto hierboven). Er was ook een andere reden waarom ze dat deden. Grote leien zijn veel moeilijker te kappen en erg zwaar. Kleine leien kappen daarentegen was geen probleem. Als een “tailleur” zijn dakpannen kapte en er brak er een, dan werden dat twee kleine leien. Zo simpel was dat! De grote leien werden onderaan gelegd omdat daar het dak het meeste gewicht kan dragen en het meeste water te verwerken krijgt. (Water stroomt immers van boven naar beneden;)
Voordat een daklegger begon, sorteerde hij eerst zijn lauzes zorgvuldig op breedte uit. Een heel precies werkje. Hij begon vervolgens onderaan het dak met de grote plakken en werkte zich al schikkend, metend en kappend een weg naar boven, waarbij de pannen steeds een beetje kleiner werden.
Dit soort bouwtechnieken van deze prachtige huizen van toentertijd boeiden mij enorm. Razendknap hoe ze vroeger zo’n kolossaal gebouw neerzetten met 80 cm dikke, los gestapelde muren die alleen maar met wat klei en hun enorme gewicht bij elkaar gehouden werden. Hoe ze in die tijd loodzware rotsblokken en houten balken met de hulp van ossen meters omhoog takelden. Een bouwliftje?? Nee, pure spierkracht!
Na vele gesprekken met oude boeren kreeg ik steeds meer inzicht in het hoe en waarom. Alles bleek zorgvuldig uitgedacht en niets was ‘zomaar’!
Boerderijen werden bij voorkeur halverwege een helling gebouwd. Boven op de heuvel liever niet, daar waaide het te veel en was er te veel zon. Onder in het dal liever ook niet, te weinig zon en te nat. Dus werd er meestal halverwege de berg een stuk bos gekapt voor hout om balken en planken te zagen. Liefst tamme kastanje dat was sterk en rotte niet zo snel. Vervolgens werd een enorme hap uit de berg gehaald voor stenen en klei. Een boer had toentertijd, ik heb het dan over begin 1800, een twintigtal knechten in dienst, die hielpen met het bouwen van zijn boerderij. Iedere knecht had zijn specialiteit, een ‘menuisier’ (houtbewerker), een ’tailleur de lauzes’ (dakpannenmaker) en veel ‘domme krachten’. Nadat de boerderij en stallen klaar waren, werd er getrouwd en nadat er een zoon geboren werd en omdat de boer een vooruitziende blik had, werd er begonnen aan de bouw van een huis voor zijn zoon. Gezinnen van 8 tot 12 kinderen was vrij normaal in die tijd, dus er werd driftig doorgebouwd. Vaak ging een van de kinderen naar het seminarie om priester te worden. Als gezin verwierf je een enorme status als een van de kinderen toetrad tot de katholieke kerkgemeenschap en priester of non werd. Je kon er natuurlijk op wachten dat de boer algauw het verzoek kreeg van een van zijn verlichte kinderen om een kerk of kapel te bouwen. Op deze manier ontstond er een klein buurtschapje, hameau genoemd, zeker wanneer de boer later een van zijn huizen aan anderen verhuurde en er daarmee ook gezinnen van buitenaf kwamen wonen. Als je dus een kerkje met een paar huizen in “the middle of nowhere” aantreft, zou dit wel eens zijn oorsprong kunnen zijn.
Hameau
Een van de dingen die Frankrijk zo bijzonder maakt is het feit dat het landschap en de sfeer van een streek om de haverklap verandert. Dit heeft alles te maken met de plaatselijke grondsoort. Is het een gebied met kalksteen, graniet, zandgrond of leisteen? Vroeger werden de huizen gebouwd van het materiaal dat men ter plekke vond. Men kon niet even een bouwmarkt bellen “lever mij even 10 pallets gipsbetonblokken . . . !“ Dit is wat Frankrijk zo uniek maakt, het landschap en de sfeer van een streek veranderen soms al na 50 km. In de Aveyron werden dus huizen gebouwd van leisteen met leiendaken. In het naastgelegen departement Tarn dat veel vlakker is en nauwelijks gesteente heeft werden huizen dan ook opgetrokken van rode bakstenen, gemaakt van rivierklei uit de Tarn. Ook de kleur van de grondstof is alles bepalend voor de sfeer van een regio. In een granietgebied bijvoorbeeld werden huizen gemaakt van zwartgrijze granietblokken wat de streek een beetje een sinistere aanblik geeft, terwijl in de Dordogne huizen werden gebouwd van witgele kalkstenen. Helaas is dat vandaag de dag verleden tijd en worden huizen gebouwd van saaie oranje “aglos” of grijze betonblokken die dan weer later met cement afgesmeerd worden, waardoor er uniforme saaie en karakterloze woondozen ontstaan.
Bij ons monden er twee riviertjes, de Dourdou en de Rance, uit in de Tarn. Deze beken stromen dwars door de ‘Rougier de Camarès’ een oranjerood bauxiet gebied. Bij sterke regenval stroomt er dan ook rode modder in deze riviertjes die op hun beurt de Tarn fel oranjerood kleuren. Met deze bezonken oranjerode rivierklei werd de stad Albi gebouwd die daarom dan ook de rode stad genoemd wordt. Toulouse daarentegen wordt de roze stad genoemd, omdat het rode rivierslib zich inmiddels vermengd had met grijs water uit een andere streek en daar roze bakstenen opleverden.
Rougier de Camarès
Zoals ik al eerder schreef, fascineerden mij de oude ambachtelijke bouwtechnieken en vroeg ik mij regelmatig af waarom de dingen vroeger zo gemaakt werden.
Neem bijvoorbeeld een raamkozijn. Een raamkozijn werd altijd gemaakt van zandstenen blokken. Uit zandsteengroeven kon men vrij gemakkelijk lange zandstenen balken zagen. Het nadeel was dat deze balken weliswaar sterk waren maar makkelijk konden breken. Je ziet dan ook veel oude raamkozijnen met een gebroken boven of onderdorpel. Dit komt door het enorme gewicht van de muur erboven. Het schetsje laat zien hoe ze dat toentertijd oplosten.
Er werd een soort dakje op de bovenste dorpel gestapeld om het gewicht van de bovenliggende muur op te vangen en daarmee de zandstenen dorpel te ontlasten. Aan de onderkant brak de dorpel ook vaak door de druk op beide uiteinden van de stenen onderbalk. Daartoe werd aan de onderkant een stuk vrijgelaten. Dus, zie je een raam met een dakje erboven dan is dat niet voor de mooiigheid maar om te voorkomen dat de zandstenen balk eronder breekt.
Wat weer niet streekgebonden is, is het hang en sluitwerk van ramen, deuren en luiken. Dat is in heel Frankrijk nagenoeg hetzelfde. Er zijn natuurlijk altijd uitzonderingen op de regel.
Albi, de rode stad