Door: Rob Scherjon Uit: ‘A la campagne, mijn leven in Frankrijk.’
Na een lange, warme en droge nazomer is het weer eindelijk omgeslagen. Het is herfst, de wind loeit om het huis, slagregens geselen het land. Tussen de buien door ga ik de hond uitlaten in het bos, want weer of geen weer, Boris moet eruit. In de verte klinkt een schot en Boris gaat meteen vlak achter mij lopen. Doorgaans loopt hij een eind voor me uit langs het bospad te snuffelen, nu komt hij haastig terughollen. Van harde knallen moet hij niets hebben. Zoals de meeste honden is hij bang voor alles wat knalt: vuurwerk, onweer en geweerschoten.
Het jachtseizoen is weer begonnen. Bij ons in het dorp wordt vooral in het weekeinde gejaagd. Op zondagochtend gonst het van de activiteiten. Bemodderde terreinwagens van Japanse of Koreaanse makelij rijden af en aan met een houten hok in de laadruimte, waarin twee of drie jachthonden zitten opgesloten. Soms is zo’n hok op wielen gezet en als aanhangwagen achter de 4×4 gekoppeld.
Buiten het jachtseizoen hebben de honden niets te doen. Vaak horen we ze huilen in de schuur van een van de jagers in het dorp. In het seizoen, dat loopt van september tot eind februari, kunnen ze zich uitleven.
Aan het eind van mijn wandeling door het bos kom ik Jean tegen, die in de buurtschap Le Mizieux woont. Hij staat op een T-kruising aan de bosrand. Aan zijn schouder hangt een geweer met de loop naar beneden. In plaats van zijn gebruikelijke boerenpet draagt hij nu een oranje honkbalpetje. Zo’n felgekleurd petje is verplicht. Het is om te voorkomen dat de jagers onverhoeds hun collega’s op de korrel nemen. Geen onnodige maatregel, want jachtongelukken van dit soort komen regelmatig voor. De jachthonden zijn om dezelfde reden uitgerust met een fel oranje halsband en een belletje.
Jean steekt zijn hand op ter begroeting.
‘Was jij het die daarnet heeft geschoten?’ vraag ik.
Hij wijst naar het bos. ‘Een collega. Er is een wild zwijn gesignaleerd.’
Jean speurt de bosrand af, alsof hij verwacht dat het zwijn elk ogenblik uit het struikgewas tevoorschijn zal stormen. Ik wens hem bon courage en loop naar de parkeerplaats, waar mijn auto staat. Boris loopt nog steeds achter me. Als ik het achterportier open springt hij als een speer op de achterbank.
Het jagen zit de Fransen in het bloed. Een op de vijf Fransen heeft een jachtvergunning. Dat betekent dat er 13 miljoen jagers zijn in dit land. Ze jagen op herten, wilde zwijnen, hazen, konijnen, kortom op alles wat beweegt. Een tijdje terug zagen wij vanuit de auto twee kleine herten staan, midden op het smalle weggetje dat uitkomt op de doorgaande autoweg.
‘Ga weg!’ riep mijn vrouw door het open raampje, want ze is tegen de jacht. ‘Ga weg! Straks schieten ze jullie dood!’ Maar de hertjes hadden geen aanmoediging nodig. Zodra ze onze auto hadden gezien waren ze al verdwenen in de bosjes.
Volgens Jean-Louis, onze buurman die hier als kind is opgegroeid, zat er vroeger veel meer wild in de bossen dan nu. Als de jagers terugkwamen na een lange dag jagen werd er een tableau uitgelegd op het dorpsplein met alle geschoten hazen, konijnen, patrijzen, fazanten en ander wild. De buit werd verdeeld onder de dorpsgenoten, ook onder degenen die niet aan de jacht hadden meegedaan.
Die tijd is allang voorbij. In de jaren dat ik in Frankrijk woon heb ik misschien twee keer een fazant zien scharrelen aan de kant van de weg. Wat de fauna betreft zijn de bossen zo goed als leeggejaagd.
Een week later komen we Jean tegen op de markt in Autun.
‘We hebben hem te pakken gekregen,’ zegt hij trots. ‘Een knaap van 85 kilo, met één karabijnschot gedood.’
‘Gefeliciteerd,’ zeggen wij. Eén schot betekent dat het dier niet heeft geleden.