rivier-2

de buren

Door: Kees Wijnen

Wij hadden dus buren. Een klein aangrenzend deel van ons huis was het eigendom van een Franstalig Zwitsers echtpaar. Zij was de zus van de vorige eigenaar en woonde daar samen met haar man en haar moeder Mémé van dik in de negentig en die stok -en stokdoof was. Wij hadden natuurlijk al eens voorzichtig gevraagd of ze niet wilden verkopen.
“Geen denken aan!” zei Jean-Claude vastberaden.
“Nee, nee,” bevestigde Marianne met de armen in haar zij om haar punt te maken, “we zitten hier prima.”
Jean-Claude en Marianne hadden de twee ezels, Lisette en Quinou, van haar broer, de vorige eigenaar, overgenomen. Zij liepen over ons terrein. Om te voorkomen dat ze wegliepen had Jean-Claude overal schrikdraad gespannen tot ver in het bos. Ons terrein werd overal ontsierd door oranje en witte schrikdraadlinten. Verder was er nog een kippenhok met kippen en ganzen. Het kippenhok was van ons, maar het waren Jean-Clauds troetelkipjes. Wij hadden al bedacht dat de ezels en het kippenhok een keer weg zouden moeten. Dat zouden de buren niet leuk gaan vinden! De ezels vraten alles op, behalve het onkruid en de ganzen maakten de hele dag een herrie van jewelste! Als het een keer geregend had, transformeerden de ezels het hele terrein in één grote modderpoel en als er iemand arriveerde, maakten de vijf ganzen een gigantisch kabaal.
Ezel Lisette had het niet op Marjo. Als Marjo in de wei liep, kwam Lisette met de oren in de nek aangelopen, duidelijk van zins om eens stevig in Marjo’s billen te bijten.
“Ja,” bevestigde Marianne, “de vorige eigenaresse sloeg Lisette en sindsdien heeft ze het niet op vrouwen! Je kunt het beste een stok meenemen, dat schrikt ze wel af.”
Toen Marjo weer eens buiten was, stonden ze haar allebei dreigend aan te kijken. Ze kon geen kant meer op! Ze pakte een twijgje, zwaaide ermee en de ezels dropen met de oren in de nek af.
“Dit kan toch echt niet langer zo!” zei Marjo, “ik loop met angst en beven over m’n eigen terrein!!”
Op zich konden we het goed vinden met de buren, maar we hielden de relatie bewust op een laag pitje. Met name Marianne was erg nieuwsgierig van aard en leunde regelmatig uit het raam om ons en onze gasten welgemeende ‘adviezen’ te geven.
Op een dag klopte ik bij hen aan.
“Bonjour Jean-Claude, ça va?”
“Oui, ça va, ça va, et toi?”
“Ça va.”
Uiteindelijk bracht ik het hekel punt ter sprake en vertelde hen dat de ezels en de kippen en ganzen toch echt weg zouden moeten. Ik vertelde dat we met een paar maanden seizoen gingen draaien en er dan absoluut geen ezels over het terrein konden lopen. Jean-Claude keek heel bedroefd en begreep min of meer ons dilemma. Hij zou op zoek gaan naar een oplossing.
We hadden enorm met hem te doen. De volgende dag kwam hij langs. Hij had een oplossing voor de ezels. Ze konden verhuizen naar een weitje verderop van een kennis van hen. Alleen de kippen was nog een probleem. Hij vroeg of hij misschien een kippenhokje mocht bouwen op een afgelegen stukje grond van ons, grenzend aan de buren iets verderop.
We vonden het zo zielig voor ‘m. We keken elkaar aan en gingen maar akkoord. Van de 14 ha konden we wel 10 m2 missen. De volgende dag keerden wij terug naar Nederland om daar nog zaken te regelen.

In Nederland ontvingen we een aangetekende brief uit Frankrijk van de buren verderop. Wat is dit nu?! dachten we meteen. Zij meldden ons dat er, grenzend aan hun terrein, een kippenhok gebouwd werd, notabene binnen de minimum vastgestelde grenzen. Bovendien was er geen vergunning verleend voor de bouw van dit hok. Zij sommeerden ons deze ontwikkeling direct te stoppen op straffe van…
Weer terug in Frankrijk zagen we dat Jean-Claude een foeilelijk en enorm hok met golfplaten dak op een betonnen fundering in elkaar had getimmerd van zeker 4 bij 8 meter en nog eens een betonnen trap en pad van 10 meter had laten storten.
Wel verdomme! Wat heeft hij hier allemaal gebouwd, dachten we toen we aan kwamen rijden?! Wij klopten dus aan bij de buren. We lieten het Ça va, ça va maar even zitten.
“Maar Jean-Claude! Wat heb je in godsnaam allemaal gebouwd? En dan die betonnen trap!!” zei ik tegen hem, “was dat nou allemaal nodig??!!”
“Ja, ik dacht ik maak het maar zo, dat ik niet over jullie terrein hoef als ik naar het kippenhok loop.”
Hij had inmiddels het bezwaarschrift van de buren ook ontvangen.
“Verdomme, vervelend, dan moet ik toch maar een andere oplossing voor de kippen zien te vinden.”
Tijdens het kennismakingsgesprek met de buren verderop, waar we dus al een verkeerde beurt hadden gemaakt, vertelden we hen dat we hun bezwaren volledig begrepen en dat er geen kippen en ganzen zouden komen, maar of het nu eenmaal gebouwde hok dan wel mocht blijven staan.
“Pas de problème,” zeiden ze, “van dat hok hebben we geen last, als er maar geen kippen en ganzen in komen. Dat trekt alleen maar ratten aan, en dan hebben we het nog niet over de smerige lucht en de geluidsoverlast.”
Na een paar koppen koffie vertrokken we weer ‘on speaking terms’. Jean-Claude had er uiteindelijk maar een gereedschap hokje van gemaakt. Gelukkig waren wij verlost van de beestenboel, althans ten dele! Een boerderij beneden in het dal verhuurden namelijk ezels. Fransen hebben iets met ezels, ik weet niet wat dat is! Regelmatig wandelden er dan een groepje wandelaars met ezels langs ons huis. Als ze langsliepen stormde Marianne steevast naar buiten, natuurlijk verlegen om een kletspraatje en wat afleiding. Ze vertelde dan ook altijd uitgebreid het hele verhaal van hun eigen ezels aan de wandelaars. Ondertussen gaf ze iedere keer een paar wortels aan de ezels. Na een oponthoud van minstens een half uur vervolgden de wandelaars opgelucht weer hun tocht. Maar oh wee als Marianne er niet was…
Op een dag kwam er weer een groep langs en de ezels stopten bij de voordeur van Marianne, die dus even niet thuis was. De ezels deden geen stap meer, wat de wandelaars ook probeerden, er was geen beweging meer in te krijgen. Als een ezel eenmaal niet meer wil, dan kun je het schudden en krijg je ze met een zweep nog niet vooruit. Ik kwam dan maar met een wortel, maar helaas dat werkte niet. Ze moesten die wortel echt van Marianne hebben. Iedereen trok uit alle macht aan de teugels, maar helaas, geen beweging in te krijgen. Wanhopig belden we dan maar weer de boerderij beneden waar ze vandaan kwamen.
“Ik kom er wel aan,” zuchtte Cathérine dan weer.
Een kwartier later voerden ze de ezels aan hun leiband weg van het ‘wortelgebied’, waarna iedereen z’n tocht weer kon hervatten.

In de loop van de tijd had er zich een soort haat/liefdeverhouding tussen ons en Jean-Claude en Marianne ontwikkeld. Wanneer wij naar Nederland gingen, pasten zij op onze inboedel en wanneer zij naar Zwitserland gingen, deden wij dat. Maar met name de bemoeizucht en nieuwsgierigheid van Marianne gaven steeds meer irritatie. Aan de andere kant was er bij hen regelmatig ergernis over het autoverkeer. Onze toegangsweg liep namelijk pal langs hun voordeur.
“Jullie gasten rijden veel te hard!!” brieste Marianne en stond zelfs af en toe furieus met gebalde vuisten te schelden als er weer eens een Formule 1 coureur langs scheurde. “Bovendien,” riep ze nijdig, “rijden ze zo langzamerhand Mémé van haar sokken!!”
Mémé werd regelmatig in haar rolstoel buiten in het zonnetje geparkeerd. Aangezien Jean-Claude en Marianne geen meter eigen grond hadden, werd ze regelmatig met een grote zonnehoed midden op het pad geposteerd. Wij vroegen regelmatig aan onze gasten alsjeblieft langzaam te rijden. Op een gegeven moment heb ik zelfs maar 2 melkbussen midden op de toegangsweg geplaatst waar men omheen moest laveren. Dat gaf onze buren iets meer rust.
Ook was in de koopakte opgenomen dat onze buren hun auto op ons parkeerterrein konden blijven parkeren. Na enige tijd kwam er echter een auto voor Marianne bij. Weer later nog een quad. Op een gegeven moment had Jean-Claude weer een bolide aangeschaft, een gloednieuwe Citroën C5, toe maar!
“Ruil je er nou eentje in?” vroeg ik belangstellend aan Jean-Claude.
“Uh, nee, de oude houd ik nog aan voor hier in de buurt, maar als we naar Zwitserland gaan, pakken we de C5 natuurlijk!” zei hij met een glimlach.
Ons grote parkeerterrein werd dus helemaal in beslag genomen door de auto’s van de buren.
“Ja maar, Jean-Claude,” riep ik, “ik houd op die manier geen parkeerterrein meer over!! Dit kan echt niet!!”
Fijntjes bracht hij mij de overeenkomst in het koopcontract ter herinnering.
“Ja, t ’is goed,” zei ik kwaad, “daar hebben we het over één auto, niet over een heel wagenpark!”
Hij haalde onverschillig zijn schouders op en zei dat hij z’n auto’s wel wat economischer zou parkeren.
Marianne was een onverbeterlijke roddeltante. Als ze je eenmaal met een van haar tentakels te pakken had, liet ze je niet meer los en kreeg je een enorme hoeveelheid gif over je uitgestort. Ook onze gasten moesten het af en toe ontgelden, met name de Franstaligen. Op Nederlanders had ze weinig vat. Ik zag ze regelmatig maar botweg doorlopen om aan haar kwelling te ontsnappen. Vaak liep ze dan nog kakelend achter hen aan.
Ik liep op z’n tijd maar weer eens naar Jean-Claude en moedigde hem tactisch aan iets aan de situatie te doen. Begrijpend knikte hij dan en zei grappend dat hij z’n ‘pitbull’ weer aan de ketting zou leggen. Als later onze gasten weer eens te hard reden, kwam Jean-Claude naar me toe en zei dat hij z’n pitbull niet meer in bedwang kon houden!

Op een geven moment hadden wij besloten eens een feestje te geven voor onze gasten en onze vrienden. We hadden zowaar een bandje gecharterd en Marjo verzorgde de hapjes. De buren hadden we natuurlijk ook uitgenodigd. Zij lieten echter weten dat het niet goed uitkwam.
“Jean-Claude wil voetballen kijken en Mémé is niet zo lekker,” zei Marianne.
Rond een uur of acht begon het bandje te spelen. Na een uur stond Marianne al witheet buiten te schreeuwen of het wat zachter kon. Ik liep naar ze toe.
“Ja sorry hoor, Marianne, dat moet dan maar even. Was dan verdomme ook gekomen. Nu hebben we eens een keer een feestje; als we dat nou iedere week deden!”
“Mémé wordt hier stapelgek van,” jammerde ze. “Hier kan ze absoluut niet tegen!! Ze gaat dood!!”
Marianne ging echt helemaal over de rooie! In mijn ooghoek zag ik dat Mémé vrolijk in haar rolstoel zat mee te deinen op de maat van de muziek en de tijd van d’r leven had. Ondanks haar doofheid en dankzij de harde muziek drongen er eindelijk eens herkenbare en melodieuze klanken tot haar door. Ze genoot zichtbaar.
Ziedend liep ik terug naar ons feestje en vroeg aan het orkestje of ze iets wilden dimmen. Maar ja, je snapt dat daar niet veel van terecht kwam en een uurtje later was het weer raak en stond Marianne wederom, dit keer met beide handen tegen haar oren, hysterisch te gillen. Rond een uur of twaalf besloten we maar om het orkestje te bedanken en doofde het feestje geleidelijk aan uit.
Jean-Claude en Marianne wonen er nog steeds en ik geloof dat de verstandhouding met de nieuwe eigenaren beter is, waarschijnlijk omdat de bakens door ons al verzet waren.

Volgende artikel

Verwante berichten