Door: Kees Wijnen
Nog slaapdronken ontwaakte ik langzaam uit een soort van coma. Ik was helemaal stram en stijf. Wat wil je na een winterslaap van bijna 6 maanden. Geleidelijk aan kwam ik weer bij mijn positieven en kroop, nog helemaal versuft, onder de dakpan vandaan. De zonnewarmte deed me goed en ik spreidde mijn vleugels uit. De zonnestralen brandden de stramheid uit mijn lijf.
Er stond mij een belangrijke taak te wachten. Ik moest een onderkomen gaan bouwen en een heel volk van hoornaars creëren, honderden werksters, enkele koninginnen en als laatste een stel mannen, geen eenvoudige opgave.
Al mijmerend gingen mijn gedachte terug naar het afgelopen najaar, toen ik als aankomend koningin het nest verliet en werd achtervolgd door tientallen bloedgeile mannen. Dagenlang had ik heerlijke seks met ik weet niet hoeveel kerels. Ik kon er geen genoeg van krijgen tot mijn buideltje vol met zaad zat. Toen had ik er genoeg van en heb die kerels subiet de laan uitgestuurd. Ze zouden toch een armzalige dood sterven, terwijl ik nog een hele toekomst voor me had.
Mijn moeder kwam uit China. Zij dacht een leuk winterplekje gevonden te hebben in een bamboestengel. Haar winterslaap werd ruw verstoord toen werklui de zeecontainer met bamboestokken leeghaalden en ze in Zuid-Frankrijk verzeild raakte. Frankrijk bleek een gevaarlijk land. Onze soort wordt hier gediscrimineerd, omdat we Aziatisch zijn, denk ik.
Als larf kreeg ik in het nest goed te eten. Ik herinner me dat nog goed. Voorgekauwde honingbij gemarineerd in een verrukkelijk nectar sausje. Mijn werksters wisten wel wat ik lekker vond. Door hun goede zorgen en een aangepaste voeding groeide ik uit tot toekomstig koningin. Maar nu moest ik zelf aan de slag en een geschikt plekje zoeken om mijn korf te bouwen. Bijna had ik iets gevonden toen ik bijna doodgeslagen werd door een woedende boer. Nee, ze moeten ons echt niet in Frankrijk. Maar ja, het klimaat is prima hier. Weer verder vliegend zag ik een prachtig domeintje. “La Bakénia” stond er bij de ingang geschreven. Vlakbij de veranda zag ik een kleine vijver, perfect om water te halen. Hout was er ook genoeg op voorraad. Onder die veranda leek mij een prima plekje om mijn korf te bouwen. Beschut tegen de regen en water en hout binnen handbereik om mijn papierpapje te maken, waarmee ik mijn nest kon metselen. Eerst nog op jacht naar een paar lekkere bijen om aan te sterken. Een paar dagen later was ik al aardig op weg met mijn nestje. Ik had al een stevige ankerplek gemetseld en was al begonnen met de eerste zes raten om er de eerste eitjes in te leggen. Uit deze eitjes zullen de eerste zes werksters ontstaan die me mee zullen helpen met mijn nest. Later zal ik er honderden hebben en hoef ik alleen nog maar eieren te leggen. Maar goed, eerst maar eens de eerste batch afleveren. Ik vloog weer naar de houten balk. Dit was precies het goede hout waar ik makkelijk houtpulp vanaf kon knabbelen. Daarna naar de vijver voor wat water en kon ik het samen prakken tot papier maché. Toen ik weer terugvloog naar mijn nest zag ik er plotseling een ladder naast staan. Wat is dit nou? Die stond hier net niet. Vervolgens spoot een onverlaat een straal bijtende vloeistof in mijn ogen. In paniek en in blinde woede vloog ik op de dader af om de klootzak nog een flinke steek te bezorgen, maar de vloeistof desoriënteerde me en ik vloog weg van het gevaar. Ik zag niks meer en de bijtende stof veroorzaakte een ondraaglijke pijn in mijn ogen en luchtwegen, waarna ik in een rozenstruik belandde. Ik wist niet wat voor goedje dit was want helse pijnen schoten door mijn lijf en verlamde mijn ledematen. Ik kon niet meer denken . . . niet mee . . . ademe . . . en . . . ik . . . ik . . . ging . . . maar . . . slapen en . . .
Toen Marjo en ik een keer door het bos wandelden, zagen we hoog in een boom een drukte van jewelste. Er zat daar bovenin een hoornaar nest, een enorme bal. “Kijk” zei ik tegen Marjo naar boven wijzend “Een frelon nest, volgens mij de gewone frelon!” Ik had het nog niet gezegd of er suisden een stuk of tien van die nare beesten naar beneden, recht op me af. Ik zette het op een lopen, achternagezeten door een stel moordlustige vliegmachines die in een kamikaze vlucht naar beneden doken. Er zat er een verstrikt in mijn haar. Ik veegde hem weg maar werd prompt gestoken, midden op mijn hoofd. Een verzengende en stekende pijn was het resultaat. We waren een kwartiertje van huis. Marjo vroeg bezorgd: “Gaat het?”
Nee!” zei ik “dat doet nondeju goed zeer!!”
“We moeten zo snel mogelijk naar huis, voordat je onderuitgaat!” zei ze vastbesloten. “We moeten nog een end terug omhoog!”
Onmiddellijk liepen we zo snel mogelijk terug naar huis. Mezelf angstvallig in de gaten houdend en wrijvend over mijn pijnlijke kop liepen we in straf tempo terug de heuvel op. Eenmaal thuis nam ik een stuk of vier paracetamolletjes en ging op bed liggen. De pijn werd steeds heftiger. Nog nooit zoiets meegemaakt! Nadat de paracetamol begon te werken, werd het wat dragelijker. Gelukkig bleef het daarbij en werden allerlei doemscenario’s van in coma raken, naar het ziekenhuis met een afylactische chock of zoiets niet bewaarheid. De volgende dag was ik weer de oude, afgezien van een wat pijnlijke en jeukende kruin.