Door: Hugo’s webstek
Foto’s; div. v internet (Lotgenoten)
Het is 8h15 als ik aan de ontbijttafel van mijn Bed & Breakfast aanschuif in Saint Vite nabij Fumel, département Lot et Garonne. Het is wel degelijk een B&B en geen chambre d’hôtes, want de eigenaars zijn Engelsen. Zij kochten deze prachtig gerestaureerde boerderij 10 jaar geleden.
Na een wandeling met de honden zoek ik uit wat ik vandaag allemaal eens zou kunnen bezoeken. Niet te veel kilometers vandaag a.u.b.
Het dichtstbijzijnde stadje is Fumel, en daar trek ik naar toe. Het valt mij eerlijk gezegd wat tegen. Buiten een kasteel, dat nu dienst doet als stadhuis, valt er over Fumel weinig te zeggen. Het is wel mooi gelegen, tegen een rotswand aan, met de rivier Lot aan haar voeten, maar that’s it. Na een kort bezoek aan het kasteel, waar toevallig middeleeuwse feesten aan de gang zijn, loop ik het wandelpad naar beneden. Onderweg kom ik langs de théatre vert, een modern amfitheatertje in de schaduw van de bomen. Ik volg de Lot een heel eind tot in Monteyral. Daar neem ik een korte rustpauze vooraleer ik aan mijn terugtocht begin. Ik kies nu voor de hoger gelegen baan, waar weliswaar autoverkeer is. Maar zo krijg ik een mooi overzicht over het landschap rond de Lot die zich onder Fumel door kronkelt. Deze 2,5 uur durende wandeling is eigenlijk het mooiste wat Fumel te bieden heeft, vind ik toch.
Na een salade Niçoise kan ik er weer tegen en trek ik naar het kasteel van Bonaguil, een juweeltje van middeleeuwse architectuur. Deze burcht werd gebouwd in de 13de eeuw, maar onderging wijzigingen in de 15de en 16de eeuw. Het kasteel is het perfecte voorbeeld van de evolutie van de architectuur en de militaire technieken van de middeleeuwen over de renaissance tot aan de vooravond van de versterkingen van de grote Vauban.
Na deze brok architecturale geschiedenis trek ik 20 km zuidwaarts, naar Tournon d’Agenais, een vestingstadje, of bastide zoals de Fransen zeggen. Het blijkt zelfs een Koninklijke bastide te zijn, gesticht in de ook al 13de eeuw door de graaf van Toulouse. Het erfgoed is prachtig, met vooral een in het oog springend plein met een oude waterput, een belfort, versierd met een zonneklok en arcades. Ook een wandeling langs de stadswallen staat op mijn programma en laat mij toe dit stadje, met al zijn charmante hoekjes en kantjes, volledig te ontdekken. Ik sluit mijn bezoek af op een terrasje op het plein met een café au lait. Niet slecht voor een eerste dag, denk ik bij mezelf als ik weer naar mijn B&B rijd.
Wauw, mijn B&B heeft een fantastisch bed. Volledig uitgerust kan ik aan mijn 2de dag Lot et Garonne beginnen. De route voor vandaag heb ik gisteren al uitgestippeld. Eerst trek ik naar Monflanquin. Ook weer een vesting, gesticht in 1256 en tegenwoordig geklasseerd als één van de mooiste dorpen van Frankrijk. Een wandeling door de bastide leidt mij langs middeleeuwse voetgangersteegjes met brugjes, een gotische kerk en vooral ook hier weer een prachtig centraal plein: la Place des Arcades. Onder de zuilengalerijen zijn nu winkeltjes en terrasjes te vinden. Zeer gezellig allemaal. Ik kan niet weerstaan en neem hier een slaatje met Roquefort, dat er best mag wezen trouwens <em “mso-bidi-font-style:=”” normal”=””>(zie ook Hersenspinsels). Na de middaglunch gaat het noordwaarts naar Villeréal. De koninklijke vesting Villeréal is gelegen in de vallei van de Dropt, en werd gesticht 10 jaar later dan Monflanquin. De stad heeft haar middeleeuws verleden goed bewaard. Het pittoreske centrale plein wordt gedomineerd door de oude houten markthal uit de 14de eeuw. Iets verder kijkt nog een specialleke uit over het plein : een verstevigde kerk uit de 13de eeuw, voorzien van schietgaten en een uitkijktoren met kantelen. Tijd voor een koffietje op het plein, en dan zet ik mijn uitstap weer verder.
Villeneuve-sur-Lot was vroeger, door haar bevoorrechte geografische ligging aan de Lot, een belangrijke handelsstad, evenals één van de machtigste vestingen van het Zuidwesten. Deze vrij grote stad strekt zich uit lang beide oevers van de Lot en bewaart uit haar rijke verleden talrijke bouwkundige getuigenissen, zoals de oude brug uit de 13de eeuw, de Notre-Dame kapel, de Porte de Pujols en de Porte de Paris en natuurlijk de overblijfselen van de oude vestingmuren. Ook hier weer een centraal plein met arcades, maar voor een stad van deze omvang en betekenis had ik mij toch aan een indrukwekkender geheel verwacht. Mijn weg terug naar de B&B brengt mij nog voorbij Penne d’Agenais, maar ik moet om 19h30 bij mijn gastheer en –vrouw aanschuiven aan de table d’hôtes. Als ik helemaal bovenaan in het dorp een zilveren koepel zie blinken in de waterzon, noteer ik alvast de dorpsnaam in mijn imaginaire reisplan voor de komende dagen.
Een dag later ga ik op stap voor een lang trip, die mij zal voeren over de grenzen van de Lot et Garonne, tot in de Dordogne. Maar mijn eerste stop is in Monsempron-Libos, dat zoals de naam al doet vermoeden, uit twee delen bestaat. Monsempron is vooral bekend voor zijn grote markt op donderdag, maar het is het chateau prieural met zijn kerk van de 11de eeuw die mij aantrekt in het hoger gelegen Libos. Het kasteel is gesloten, maar de kerkdeur staat op een kier. Binnen sta ik met open mond te kijken naar de eenvoud, vol bewondering voor het bouwwerk dat men hier in de 11de eeuw heeft neergezet. Wat een prestatie, 1000 jaar geleden nog wel! Hoe deden ze dat toch?
Een half uur later zet ik mijn weg verder richting Lacappelle-Biron, als plots, na een bocht, het kasteel van Gavaudun opduikt. Het kasteel steekt al sinds de 11de eeuw uit de rots omhoog tussen de valleien van de Lot en de Dordogne en heeft een opmerkelijke toren. Bij mijn bezoek verneem ik dat het kasteel uit meerdere verdiepingen bestaat, waarvan 6 binnen in de rots waarop het is gebouwd. Rond de burcht slechts enkele huizen en gelukkig ook een overdekt terrasje want het begint te regenen.
Na de bui, de koffie en nog 15 minuten rijden, moet ik vaststellen dat Lacappelle-Biron weinig te bieden heeft. Ik zet dan maar vlug mijn rit enkele kilometers verder naar Biron. Onderweg kom ik het bordje “Vous êtes en Dordogne” tegen.
Alhoewel slechts 183 inwoners heeft Biron zijn rechten als stad nog steeds kunnen bewaren. Het kasteel, jawel nog eentje, is van de 12de en 18de eeuw en was het hoofdkwartier van één van de vier baronieën van de streek. Ik kan ze geen ongelijk geven. Er is een 360 graden zicht, bijna zo ver als het menselijk oog reikt. Hier werd meer dan één film opgenomen en dat kan ik wel begrijpen. Er is amper iets veranderd de afgelopen 900 jaar en bovendien zijn bijna alle gebouwen nog in goede staat.
Maar de verrassing van de dag staat me te wachten in Monpazier. De vestingstad Monpazier werd door niemand minder dan Edward I van Engeland gesticht. Het heeft een schitterend plein, met arcades versierd. In het midden pronkt een mooie houten markthal. Klim- en stokrozen geven de gevels van de huizen rond het plein en in de vele fotogenieke straatjes een charmant tintje. Leuke winkeltjes en terrasjes maken het voor de toerist in de omgeving van het plein extra aantrekkelijk. Ook de 2 toegangspoorten zijn mooi bewaard gebleven. Monpazier wordt terecht beschouwd als één van de mooiste vestingen van Frankrijk, net als Biron trouwens. Beiden maken deel uit van Les plus beaux villages de France.
Het is al crescendo gegaan vandaag. Ik viel van de ene verrassing in de andere. Benieuwd wat mijn volgende stop, Beaumont, voor me in petto heeft. Maar dat blijkt een tegenvaller. Alleen het centrale plein zou wat te bieden kunnen hebben, maar voor een Occitaans feest, de Félibrée, heeft men een soort meiboom in het midden van het plein geplant, met daaraan plastic slingers die naar het midden van de omliggende gevels gespannen zijn. De “versiering” maakt het onmogelijk om nog maar iets van de gevels te zien te krijgen en is hierdoor, voor mij althans, “ontsiering” geworden. Jammer maar helaas. Hup naar de volgende dan maar.
Castillonès dankt zijn naam aan “castillo neu” of nieuw kasteel en werd opgericht in 1259 door Alphonse de Poitiers. Verscheidene branden hebben tijdens de honderdjarige godsdienstoorlog veel van de oorspronkelijke gebouwen verwoest. Waar vroeger het kasteel stond is nu een openbare tuin met prachtig uitzicht op de vallei van de Dropt.
Op de terugweg stop ik nog even in Monflanquin voor een drankje en overloop nog even mijn goed gevulde dag. Want dat was het.
Gisteren naar het noorden, vandaag trek ik naar het zuiden en bezoek Montcuq: een eigenaardige gemeente met een eigenaardige naam. Het dorp ligt op 25 km van Cahors en dat merk je direct: het is de ene wijngaard na de andere. De wijngaarden van Cahors zijn één van de oudste wijngaarden van Frankrijk. De beplanting van de wijnstokken dateert van het Gallo-Romeinse tijdperk.
Eén van de eerste verwijzingen naar wijn uit Cahors staat te lezen in een officieel document uit de 7de eeuw waarin de bisschop van Verdun zijn collega uit Cahors dankt voor 10 (!) vaten wijn die hem geschonken werden. Het zal wel geen miswijn geweest zijn…
Maar Montcuq is aardig en vooral speciaal door de 24m hoge Donjon die hoog op een heuvel boven het dorp uit toornt (beter zou ik torend schrijven). De toren is het enige overblijfsel van het vroegere kasteel en huisvest nu een interessant museum, dat ik bezoek, over de middeleeuwse bouwwijzen en –gebruiken.
Na de middag heb ik afgesproken met Annemie en een vriendin in Pujols. Ik zit er op een terrasje van de middagzon te genieten als ze toekomen. Pujols is klein, zeer klein. Maar charmant, zeer charmant en ook weer geklasseerd één van de mooiste dorpen van Frankrijk. Het ligt op 180m hoogte en kijkt uit over de valleien van de Lot en de Mail. Een pleintje en 2 overdekte straten later, houden we Pujols voor bekeken en rijden we naar Penne d’Agenais, dat nog in mijn imaginaire reisgids is bewaard gebleven en een middeleeuwse stad vol charme blijkt te zijn. We klimmen helemaal naar boven om die indrukwekkende koepel van de Notre Dame de Peyragudebasiliek van kortbij te zien, maar dat valt wat tegen; het lijkt alsof men er zilverpapier heeft over gespannen. Maar goed, Penne is een leuk stadje, waar het aangenaam vertoeven is. Zeker nu de zon er door komt, geniet ik extra van het terrasje en de koffie, maar vooral ook van het gezelschap. Altijd alleen op stap is ook maar niks…
Op de terugweg stop ik in Tournon d’Agenais en zoek restaurant Le Beffroi op. Maar dat is een ander verhaal, waar je in Hersenspinsels meer kan over lezen.
De volgende dag trek ik oostwaarts naar Puy l’Eveque. In 1228 veroverde de bisschop van Cahors, Guillaume de Cardaillac, het dorp tijdens de Kruistocht tegen de Kataren. Dat waren nog eens bisschoppen in die tijd ! (met de nadruk op “schoppen”.) Daarna werd het dorp de westelijke grens van het domein van de bisschop en gaf hij het zijn huidige naam Puy l’Evêque (= berg van de bisschop.) Het oude, middeleeuwse gedeelte is Unesco erfgoed. Puy l’Eveque heeft, over de eeuwen heen, een rijke geschiedenis, die terug gaat tot de Romeinen, maar die ons hier te ver zou leiden. Nu heeft de gemeente eigenlijk maar 2 voorname bronnen van inkomsten en dat zijn wijn en toerisme. Ik vond het alvast een zeer aangename gemeente en eigenlijk niet zo toeristisch.
Van Puy l’Eveque rijd ik even terug richting Fumel, maar sla dan rechts af naar het kasteel van Bonaguil, om er in de omliggende bossen een wandeling te maken. Ik word beloond met een prachtig vergezicht op het kasteel. In Fumel bezoek ik nog het kasteel met in de gewelfde kelders een fototentoonstelling van de lokale fotoclub. Erg leuk, zowel de kelders als de foto’s.
Op weg naar het zuidelijker gelegen Nérac. Maar we worden verrast als we door Barbaste rijden en besluiten om een extra stop in te lassen om hier even onze ogen de kost te geven.
Een Romeinse brug leidt ons over de Gélise, een zijrivier van de Lot, naar een rechthoekig kasteel met in iedere hoek een vierkante toren met kantelen. Een spectaculair zicht als je het mij vraagt. Aan de overzijde wachten ons nog enkele historische gebouwen, waarvan ons de oorsprong onbekend is, maar die daarom zeker niet minder mooi ogen.
Nérac is een openbaring. De geschiedenis van Nérac bulkt van bekende namen zoals de familie Labrit (koninkrijk Navarra), Hendrik II, Johannes Calvijn, Hendrik III, Catharina de Medici, Hendrik IV, en nog enkele anderen, die allen nauw verbonden waren met de bloei van Nérac. Het dient gezegd: er zijn lelijkere plaatsen op de wereld! Nérac heeft een opmerkelijk Renaissance kasteel en een zeer oud stadsgedeelte. De brug uit de 16de eeuw over de Baïse doet nog steeds dienst. De Baïse wordt langs één zijde geflankeerd door een prachtige tuin die kilometers wandelen langs de oever toelaat en mooi de oude stad aan de overzijde tot haar recht laat komen. Het is een aangename wandeling en we zijn bovendien blij dat we wat in de schaduw kunnen lopen. Van hieruit is het een eind rijden naar onze B&B. We passeren Agen waar we zeker deze vakantie naar zullen terugkeren voor een bezoek. Maar eerst eten in Le Beffroi in Tournon d’Agenais, deze keer mét aangestoken kaarsen van in het begin.
De volgende middag stoppen we in Cazals voor de lunch, op weg naar Gourdon. Cazals heeft verschillende waterpartijen waar vissers loom hun dagen kunnen slijten, wachtend op een beet. Het is stilstaand water, dus mij niet gezien, want ik wordt daar ook gebeten, en niet door vissen! De dorpskern heeft voor zo een klein dorp toch een indrukwekkend kasteel: “Cazals de Arques”, maar het is privé, dus geen toegang.
Verder door naar Gourdon dan maar, dat eens te meer een verrassing blijkt te zijn. Volledig ommuurde vesting, zeer authentiek, waar weinig toeristen te bespeuren vallen. Dat heeft zo zijn gevolgen: er is zeer veel leegstand. Het is een kwestie van tijd vooraleer de verkrotting hier zal toeslaan. Maar ja, geen inkomsten, geen renovaties of onderhoud zeker? Nochtans een parel, maar dan een ruwe, nog te polijsten. Het stadje ligt op een 286m hoge heuvel. We lopen door de 14de eeuwse stadspoort naar binnen de Rue du Majou recht naar boven. Daar krijgen we op de funderingen van het vroegere kasteel een 360 graden overzicht over de streek, die rijk is aan kastanjebomen en hazelaars. Het kasteel werd door de inwoners verwoest in 1619. De geschiedenis van Gourdon is er trouwens een van repetitieve rijkdom en verval.
Enkele dagen later bezoeken we Agen, dat zijn oorsprong zou kennen rond de 7de à 8ste eeuw vóór JC. Daar zijn enkele sporen van terug te vinden, zo blijkt. Meer bewijzen zijn er over de Gallo-Romeinse periode. Zo is er een amfitheater van 215 vóór JC waar 10 à 15.000 mensen zouden kunnen hebben in plaats nemen. Verwonderlijk, als je weet dat Agen vandaag slechts 34.000 inwoners telt. Wat er ook van weze, Agen is een rijke stad geweest, dat is duidelijk zichtbaar aan haar gebouwen, waar echte pareltjes bij zijn o.a. in vakwerk. De Saint-Caprais kathedraal, de Notre-Dame des Jacobins kerk, de Musée des Beaux-Arts, de Préfecture, de Marché Couvert, la tour du Chapelet, la Tour des Pénitents zijn maar enkele van de prachtige historische gebouwen. Indrukwekkend is ook de Passerelle sur la Garonne en vooral de Kanaalbrug. Deze laatste is een kanaal dat in een brug over de Garonne loopt. Een waterweg die 20 m boven de andere waterweg loopt en langs waar men kan wandelen of fietsen dank zij een pad dat men naast het kanaal, in de brug, heeft ontworpen. Heel speciaal!
Verder kwam ik nog te weten dat Nostrodamus hier woonde van 1533 tot 1534, niet lang dus. Hij zag het einde misschien naderen…
Op maandag trekken we naar Cahors en St-Cirq-Lapopie.
Het ontstaan van Cahors gaat terug tot de Romeinen, maar daar is vandaag de dag niets meer van te merken. In de 7de en 8ste eeuw werd de stad tot 3 keer toe volledig verwoest. Omdat Cahors, buiten wijn en een beetje wol, geen eigen producten fabriceerde, ontwikkelden de inwoners zich tot handelaars en bankiers, maar dan wel aan woekerrentes. Deze macht uitte zich in rijkdom die tentoon gespreid werd via de huizen. Deze rijke huizen zijn voor een groot deel opgebouwd uit baksteen, de arcades en de gebeeldhouwde delen uit natuursteen. Er zijn pareltjes bij, maar er is tevens nog veel renovatiewerk dat staat te wachten. Het bouwwerk bij uitstek is echter de Pont Valentré (1308), een schoolvoorbeeld van een middeleeuwse vestingbrug. Heel bijzonder aan deze brug zijn de 3 torens. Dankzij een standbeeld weet ik nu ook dat Léon Gambetta hier geboren is in 1838. Iedere stad in Frankrijk heeft wel een straat, een avenue of een plein dat naar hem genoemd is. Het blijkt een Franse staatsman te zijn geweest, één van de stichters van de derde Franse republiek. Wij reizen om te leren, nietwaar.
Na Cahors rijden we verder door naar St-Cirq-Lapopie. Het dorp ligt op de top van een steile rots, circa honderd meter boven de rivier de Lot. Het centrum met smalle en steile straatjes met vakwerkhuizen is niet per auto bereikbaar en is altijd al in trek geweest bij schilders en kunstenaars. Het ligt er dan ook pittoresk bij, zijn roestbruine daken contrasterend tegen de grijze rotswand. Het hele dorp is geklasseerd als historisch monument. Toerisme troef hier. Gelukkig zijn we al later op de namiddag en hebben velen hun bezoek al achter de rug. De mooie steegjes zijn voorzien van ambachtswinkeltjes en kunstgalerijen. De gevels versierd met vele bloemen. Feeëriek, het dient gezegd.
We hebben de smaak van de daguitstappen nog steeds goed te pakken en gaan de volgende dag weer op pad. In Grézels nemen we een kijkje bij de chateau en rijden dan verder door naar Belaye, waar we getrakteerd worden op een ongelooflijk panorama. Van daar gaat het naar Albas, waar we een mooie wandeling maken langs de oevers van de Lot. In Luzech nemen we een koffietje en maken we een wandeling door de kleine stad, die geprangd ligt in een kronkel van de rivier. Vandaar gaat het naar Castelfranc, waar we de Jardin des Sens bezoeken, een tuin zoals die er in de middeleeuwen zou uitgezien hebben. Vandaag is het de tuin van de bibliotheek. Op de terugweg passeren we Prayssac en kruisen gelijk dit stadje aan op ons nog-te-zien lijstje.
We zijn weer een dag verder en trekken nu naar Bergerac, dat 65km ten noordwesten ligt van onze B&B aan de oevers van de Dordogne. Bergerac dankt zijn (vroegere) rijkdom aan de verhandeling van tabak en is ook gekend van zijn de zoete witte muskaatwijn Monbazillac, een dorp enkele km’s verder. Nu moeten de inkomsten voornamelijk uit het toerisme gehaald worden, al is de Monbazillac nog altijd even lekker en in trek. De oude middeleeuwse stad met het Pélissièreplein, het tabaksmuseum, het Recollettenklooster en zijn wijnhuis, een kerk met een houten balkon, een standbeeld van Cyrano de Bergerac en de vele middeleeuwse huizen, maken dat deze stad een bezoek meer dan waard is. Er is ook nog een oude haven, maar daar zijn restauratiewerken bezig en dus kunnen we die niet bezoeken.
De verrassing van de dag ligt op onze terugweg. Issigeac is een prachtig middeleeuws stadje met vakwerk en stenen huizen en smalle straatjes. De kerk van Saint Félicien en het kasteel dat dateert van de 12de eeuw en de zomerresidentie was van de bisschoppen van Sarlat, zijn de meest opmerkelijke gebouwen. En dan is er nog de Rue de la Saucisse, die een droevig verhaal in zich draagt van een meisje dat door haar ouders, ter vervanging van de gestorven os, naast het andere trekdier voor de kar werd gespannen en mee de kar moest trekken op het veld zolang de ouders leefden. Zelfs een huwelijk werd haar ontzegd. Uiteindelijk kwam ze ook nog eens in triestige omstandigheden om het leven toen ze in de dertig was. “Het leven was wreed in de middeleeuwen” hoor ik u denken, maar dit verhaal speelde zich af begin 20ste eeuw…
Op de terugweg gaan we eten in Monflanquin en doen ons tegoed aan een koude wortelcrème-soep met zure room, gambas en een beetje pesto. Daarna hebben we een brochette van zalm en koolvis met Chinese noedels en fijngesneden groentjes in een heerlijke kruidenmix. Meer moet dat niet zijn, behalve een lekker wijntje natuurlijk.
’s Ochtends doen we een flinke wandeling in Bonaguil en eten een hapje bij Les bons enfants.
Via Saint-Martin-le-Redon en Vire-sur-Lot naar Prayssac, want dat stond nog genoteerd van enkele dagen terug. Klein maar gezellig dorpsplein. Alles lijkt hier wel te draaien rond de Cahors wijnen, de foie gras en de eendenborst. Wij eten ’s avonds in de Plaisir des Sens toast met sardines vooraf en tartare de boeuf of magret de canard als hoofdgerecht met een aangepast wijntje. C’est un vrai plaisir.
De volgende dag nemen we afscheid van Richard en Julia, onze B&B hosts.
Op de weg naar Rocamadour houden we halt bij de molen van Cougnaguet waar we pick-nicken. De natuur is er prachtig en o zo rustig. Van Rocamadour kan dat niet gezegd worden. De heilige stad is, na de Mont St Michel, de meest bezochte site van Frankrijk. Het is dan ook een unicum. Rocamadour werd een zeer populaire bedevaartsplaats op de weg van Noord-Europa naar Santiago de Compostella. Veel bekende mensen kwamen naar hier op pelgrimstocht, waaronder koning Lodewijk de Heilige en Hendrik III van Engeland die in Rocamadour op wonderbaarlijke wijze genezen zou zijn van een ziekte.
Naast de tombe van Sint-Amadour is de Zwarte Madonna van Rocamadour een belangrijke reden voor een pelgrimsbezoek. Tussen de stad, die beneden ligt, en de burcht boven liggen zeven heiligdommen aan de Parvis des Églises, te bereiken door een trap met 223 treden, of een lift. Sportief als we zijn nemen we de trap (ook terug naar boven, jawel.) Het stadje “plakt” als het ware aan de rotswand vast. Het is een gek gezicht eigenlijk: een burcht met daaronder een rotswand, dan een basiliek met daar schuin onder een kerk, terug wat rotswand en daaronder de huizen. En als ik ht goed heb, zit er ook nog ergens een kapel tussen geprangd. Je moet het gezien hebben om het te geloven.
We laten Rocamadour voor wat het is en gaan op weg naar onze volgende B&B bij François en Isabelle, die ik beiden nog ken van mijn vroegere professionele leven. De GPS laat ons in de steek en Saillac, het dorp waar we moeten zijn, staat niet eens op de kaart. Maar clever als we zijn en mits een piepklein ommetje komen we toch terecht. We worden met open armen ontvangen, nemen onze intrek en gaan dan wat afkoelen in het zwembad. Het is bloedheet, een stuk boven de 30 en krijgen als extra afkoeling een regenbui over onze blote lijven. ’s Avonds gaan we eten in de Auberge de Benges in Colonges-la- Rouge. Na de toast met zwarte pens en de chou d’Auvergne farci, gaan we nog even Collonges-la-Rouge verkennen by night. Het ziet er zeer gezellig uit, hier komen we eerstdaags eens overdag naar toe.
De volgende dag trekken we naar Turenne, andermaal een vestingstadje, gelegen op een steile heuvel. Het meest in het oog springt de burcht op de top van de heuvel, met de César toren (12e eeuw). Daarnaast heeft de burcht nog een tweede toren, de zogenaamde klokkentoren, die in de 14e eeuw werd bijgebouwd. We bezoeken een tentoonstelling en vernemen daar dat de huizen die we beneden zagen in vele gevallen met delen van het vroegere kasteel werden gebouwd. Sommigen hebben zelfs een jaartal boven hun deur hangen dat niet strookt met de werkelijke bouwdatum.
Na de middag bezoeken we Curemonte, gebouwd op een rotsachtige bergkam, die een natuurlijke bescherming bood. Een enorm kasteel, drie romaanse kerken, drie fonteinen, een markthal, een wasplaats en zes of zeven adellijke huizen in een dorp dat 225 inwoners telt…In Frankrijk kan het allemaal. Het is duidelijk dat Curemonte een rijke geschiedenis heeft gekend.
We zetten onze weg verder en komen aan in Martel, andermaal een middeleeuwse stad , voorzien van een rijk bouwkundig erfgoed. De stad van de 7 torens wordt ze ook wel genoemd. We ontdekken oude herenhuizen vol charme, een gotische kerk met overdekte pui, een markthal op het hoofdplein en aangename wandelsteegjes. Martel is ook gekend voor de truffels. Van eten gesproken: wij hebben gereserveerd in de Auberge des 7 Tours. Een gevarieerd voorgerecht met gerookte zalm, sla, brood in partjes besmeerd met een zachte kaas bestrooid met dille en gaspacho van tomaat, wordt ons geserveerd. Daarna krijgen we een lamsbout voorgeschoteld met gevulde paprika, aubergine en courgette, tagliatelle met rucola en pijnboompitten. Daar heb je een fleske rood bij nodig om dat verwerkt te krijgen.
‘Anderendaags gaan we met de elektrische fietsen van François naar Colonge-la-Rouge, dat prachtige gezellige dorp waar we eergisteren gingen dineren. De zon schijnt nu op de rode zandstenen huizen. Dit was het Knokke van de streek zeg maar. Wie geld en rijkdom had en die tentoon wou spreiden, bouwde hier een huis in rode zandsteen met zoveel mogelijk torentjes. Hoe meer torens, hoe rijker. Die torentjes hadden slechts één echte functie: ze bevatten de (dure) trap. We doorkruisen het gezellige dorp en zetten onze fietstocht verder naar Meyssac, geen hoogvlieger vergeleken met wat we tot nu toe gezien hebben, maar ik besef dat we misschien een overdosis middeleeuwse dorpen op ons bord hebben gehad deze vakantie. Morgen is het allemaal voorbij en stappen we terug in het moderne leven.
Ik kijk nu al uit naar de volgende vakantie.