Door: Kees Wijnen
Vandaag had ik een afspraak met de uroloog voor een fibroscopie. Ik heb al jarenlang prostaatproblemen, ben er ook al een keer aan behandeld waarbij ze de urineweg ter hoogte van de prostaat wat uitgefreesd hebben. Maar een jaar later had ik toch weer dezelfde klachten. Dus besloten, ook na een forse prostaatontsteking, maar weer eens de gang naar de uroloog te maken. Docteur Fraisse werd mij aanbevolen. Vandaag zou hij met een fibroscoop de urineweg bekijken. Hij stopt dan een glasvezelslang in je piemel en kan zo de hele weg naar de blaas onderzoeken.
Een verpleegster kwam mij ophalen uit de wachtkamer en leidde me naar een kleedhokje.
“Enlève tous en bas,” zei ze toen ze de deur achter zich dichtdeed. Dus ik trok netjes mijn broek en onderbroek uit. “Komt u maar verder als u zover bent,” hoorde ik haar op zeker moment roepen.
Dus liep ik de behandelkamer in met alleen mijn T-shirt nog aan waar nog net mijn tumtummetje onder vandaan goedendag zwaaide.
“Ik geef u een lokale anesthesie,” zei de verpleegster en gebaarde dat ik op de behandeltafel moest gaan liggen.
Ondertussen kwam dokter Fraisse binnen. Hij gaf me een hand en dook meteen achter zijn computer om mijn dossier te raadplegen. Ondertussen pakte de verpleegster, inmiddels met blauwe handschoenen aan, omzichtig mijn ventieltje tussen duim en wijsvinger beet als ware het een glibberige naaktslak, zette een injectiespuit zonder naald op de kop en spoot een verdovende vloeistof in de urinebuis.
Zo iemand moet toch ongelooflijk veel piemels gezien hebben, dacht ik nog. Ik zou het haar eigenlijk eens willen vragen, maar wist niet zo gauw wat een piemeltje was in het Frans, dus vroeg ik haar wijzend naar mijn edele delen: “Combien des petits garcons vous avez vue dans votre vie?” Ze keek me niet begrijpend aan.
“Des petits garcons,” zei ik nog een keer naar mijn kruis wijzend. Ze begreep niet wat ik bedoelde, maar de dokter keek lachend op en zei: “vingt cinq milles!”
De verpleegster zag er de humor niet van in en ging onverstoorbaar verder met haar werk en ontsmette het ding dat ze nog omzichtig tussen duim en wijsvinger vasthield. Even later pakte dokter Fraisse de op een venijnige gifslang gelijkende fibroscoop beet en stopte de staart van het beest in mijn urinebuis. Via het oog van de slang keek hij in mijn binnenste en duwde het reptiel steeds dieper mijn lijf in, waarbij ik, ondanks de verdoving, toch een scherpe onaangename pijn voelde. Hij mompelde dat het er allemaal goed uitzag, “mais, vous avez vraiment une prostate énorme,” zei hij overtuigd.
Ik voelde een beetje trots gevoel in me opkomen, dat er klaarblijkelijk nog iets ‘enorm’ was daar beneden. Na vijf minuten kon ik me alweer aankleden. Als volgend onderzoek stond er een MRI-scan van de prostaat op het programma, waarna ik diezelfde dag nog een afspraak had met de uroloog die een behandelplan met me zou doornemen.
Twee dagen later meldde ik me bij de MRI afdeling. Na een half uurtje wachten mocht ik me weer verkleden. Eerst kreeg ik een infuus met contrastvloeistof en moest ik nog eens een kwartiertje wachten. Uiteindelijk werd ik voorgeleid voor de magische machine, de trots en heilige graal van ieder ziekenhuis, een groot monster met een enorme bek. Onwillekeurig vlogen er allerlei spookbeelden door mijn hoofd. Ze gingen me in een soort hakselaar stoppen of in een ‘meat grinder’. Voordat ik geofferd zou worden werd ik verzocht op het bed, dat het beest als een enorme tong uitstak, te gaan liggen en werd als een cervelaatworst al half in de vleessnijmachine geschoven. Ik wilde nog vragen of ze fijne plakjes wilden snijden, dat vind ik het lekkerst, maar voor ik iets kon zeggen, kreeg ik een koptelefoon op mijn hoofd geschoven met radiozender ‘Chérie FM’, waarna ik tussen Ed Sheeran en Michel Sardou heen het beuken, grommen en brommen van de vleesmachine hoorde. Na 20 minuten kwam het beest tot rust en kon ik dit oord weer verlaten om me met spoed, samen met Marjo, naar de uroloog te begeven, voor een evaluatiegesprek.
Na tien minuten wachten bij urologie vertelde de uroloog me dat ze enkele kleine plekjes hadden waargenomen op de prostaat, niet echt verontrustend. Hij wilde hier echter toch een biopsie van nemen. Dit zou onder algehele narcose gedaan worden. Aangezien ik toch buiten westen was, stelde hij me voor om, teneinde het plassen te verbeteren, dan maar meteen de urinebuis opnieuw uit te frezen. Hij noemde dat een RTUP behandeling, oftewel een Résection transurétrale de la prostate. Dat ging mooi in één moeite door. Ik moest dan wel drie dagen opgenomen worden. Vooruit dan maar, besloten Marjo en ik. Je gaat dan toch af op het advies van de alwetende.
“Kan ik dan daarna weer het cement tussen de stenen uitpiesen?” vroeg ik. Dat kon hij me niet garanderen.
2 juni moest ik mij melden bij het ziekenhuis voor de biopsie en die RTUP behandeling. Marjo had mij netjes afgeleverd bij het ziekenhuis en me met een knuffel sterkte gewenst. Ik werd door een knappe Belgische verpleegster voorbereid voor de ingreep. Zij sprak zelfs een beetje Nederlands en praatte honderduit om haar roestige Vlaams nog een beetje te oefenen. Ik moest mij uitkleden, zo’n handig blauw ziekenhuishemd aantrekken, die je achterste in beeld laat en op een bed gaan liggen. Zij bracht een infuus aan en een kwartier later kwam een verpleger mij ophalen. Ondertussen hadden tal van verplegers, assistentes en ander blauw gevogelte al tientallen keren aan me gevraagd wat mijn naam was, mijn geboortedatum en welke ingreep er uitgevoerd zou worden. Uiteindelijk sprak ik nog even de uroloog, dr. Fraisse. Ik vroeg aan hem wat zijn naam was, zijn geboortedatum en welke procedure hij ging uitvoeren. Hij keek me verbaasd aan en beantwoordde lachend mijn vragen. Vervolgens vertelde de anesthesist dat hij me ging laten slapen. Ik dacht nog, nou eens goed opletten op welk moment ik nu precies onderuit ga. Ik voelde even later een koude licht pijnlijke stroom in mijn linkerarm omhoog kruipen en voor ik er erg in had, was ik, van het ene op het andere moment, vertrokken. Enige tijd later vroeg een vriendelijke stem of ik al wakker was. Ik knikte en vertelde dat alles oké was. Een half uurtje later werd ik naar mijn kamer gereden. Aan mijn hoofdeinde hing een infuuszak met waarschijnlijk medicamenten, aan mijn voeteneind stond een standaard waar twee 3 liter zakken physiologisch zout aanhingen en aan mijn bedrand hing nog een zak met een rozekleurige piesvloeistof erin. Ik had nu een katheter in mijn piemel zitten via welke mijn blaas continue gespoeld werd door middel van die waterzakken, die ik mijn ‘vinibags’ noemde. Zo noemen ze dat hier in Frankrijk als je bij de supermarkt van die wijn ‘en vrac’ koopt. Daar zit zo’n wijnzak in, vergelijkbaar wat er aan mijn bed hing. Ik moest de verpleegster waarschuwen als er eentje leeg was, dan moest hij gewisseld worden. Dus om de paar uur belde ik de verpleegster en zei haar dat m’n ‘vinibag’ leeg was. Ze keek me dan altijd weer niet begrijpend aan.
Anderhalve dag later, toen er geen rosé meer in de zak onder mijn bed zat maar een meer urinekleurige vloeistof, ging de katheter eruit en weer. Ik vond dat wel jammer en handig eigenlijk, die katheter. Hoefde je niet om het half uur je bed uit om te gaan plassen. Omdat alles er goed uit zag, mocht ik een halve dag naar huis.
Twee weken later had ik een afspraak met de uroloog voor de uitslag van de biopsie. Dus zaten Marjo en ik op een gegeven moment met knikkende knieën in de wachtkamer van dr. Fraisse. Hij vroeg me hoe het ging, terwijl ik dacht, geef me nou eerst maar die uitslag, nondeju! Ik zei hem dat het redelijk ging, want ik moest nog steeds erg veel plassen. Dat was normaal, vertelde hij en dat zou in de loop van de tijd verbeteren. Verder had hij goed nieuws voor me. Er was in de twaalf afgenomen biopten geen tumorweefsel aangetroffen. Opgelucht gaf ik hem een high five en keken Marjo en ik elkaar met een diepe zucht dolblij aan. Over zes maanden heb ik een nieuwe afspraak voor een evaluatiegesprek. Ik kan voorlopig weer gewoon doorgaan met mijn bandeloze leven en me blijven misdragen.